nieuws

Vergeten Verhalen: Pest op Voorne

Het Pesthuis in Brielle is begin zeventiende eeuw in gebruik genomen. Het komt in de voormalige buskruitfabriek. Vanwege de geïsoleerde ligging is het een goede locatie om pestlijders te verzorgen.
De pest is in de Middeleeuwen een ziekte die veel slachtoffers kost. Steden als Brielle voeren een 'pestmeester' in, die zijn best doet de ziekte te genezen.

Vlooien

De pest wordt verspreid door vlooien die op ratten leven. Als een vlo besmet raakt, wordt zijn slokdarm geblokkeerd door pestbacillen. Dus als de vlo bloed probeert op te zuigen, lukt dat niet. Hij spuit het besmette bloed terug in zijn slachtoffer. Zo’n rat wordt ziek, net als de tientallen andere vlooien die op het diertje leven. Als de rat sterft, zoeken de vlooien een nieuwe gastheer. Als ze dan een mens bijten, krijgt die de builenpest.
In de middeleeuwen hebben ze nauwelijks besef van virussen, bacillen en andere ziektekiemen. Ratten maken zo´n deel uit van het dagelijks leven dat die boven elke verdenking staan. Bij het uitbreken van een epidemie wordt algemeen aangenomen dat het een straf van God is. Dat iedereen dan bij elkaar in de kerk gaat bidden om genade, maakt de epidemie alleen maar erger.
Bob Benschop van het Streekarchief Voorne-Putten heeft onderzoek gedaan naar de pest op het eiland. De vroegste epidemie van de 'Zwarte Dood' is in 1348. Naar schatting 25 miljoen mensen komen om door de pest in Europa. Van die uitbraak zijn in het Streekarchief geen gegevens te vinden.

Maatregelen

Bob Benschop: "De vroegste vermelding stamt uit 1538. In de zomer van dat jaar bezweken binnen de stadsmuren van Brielle weer slachtoffers aan de pest: de geruchten dat er een nieuwe epidemie op komst was, bleken helaas maar al te waar te zijn. Het stadsbestuur aarzelde geen moment om zo snel mogelijk in te grijpen om verdere verspreiding van de ziekte te voorkomen. Tijdens een haastig belegde vergadering werd de situatie besproken en een korte ordonnantie opgesteld. ‘Van de heete ziecte hoe hem een yegelick reguleeren sal’."
Het draait vooral om het isoleren van pestlijders: het sluiten van woningen, het kenmerken ervan met een bos stro aan de gevel, het in quarantaine plaatsen van goederen en voedsel en het verplicht dragen van een wit stokje door pestlijders.

Pestmeester

Op 5 november 1602 wordt een pestmeester aangesteld. Daardoor wordt de stadschirurgijn ontlast van een deel van de werkzaamheden, tegelijkertijd wordt voorkomen dat de chirurgijn na behandeling van een pestlijder de besmetting overbrengt naar een andere patiënt.
Ook wordt er in 1602 een Pesthuis ingericht. Dat is ook een soort quarantaine voor pestlijders. Ze moeten naar een afgelegen plek in de stad. De keuze valt op de vroegere kruitmolen. Een buskruitfabriek die vanwege het gevaar op een geïsoleerde locatie staat. Daar woont de pestmeester en verzorgt hij de patiënten.
Pestmeester Johan Swinnas schrijft in 1664 een boekje: ‘De Pest-stryt’. Benschop: "Daarin zette hij verschillende aspecten van de ziekte uiteen en beschreef een collectie recepten en medicijnen waarmee de symptomen en bijverschijnselen konden worden behandeld. De Pest-stryt geeft daarmee een uniek beeld van de manier waarop een Brielse arts de gevreesde pest probeerde te bestrijden."

Slijm, bloed en gal

Het boekje ‘De Pest-Stryt’ staat bol van recepten voor medicijnen. Voor elk symptoom weet Swinnas een specifiek middel in de vorm van een drankje, kompres, zalf of pil voor te schrijven. Hij werkt, zoals de meeste zeventiende-eeuwse artsen, met de methode van de vier lichaamssappen. Volgens deze leer bestaat het menselijk lichaam uit slijm, bloed, gele gal en zwarte gal en elk van de sappen vertegenwoordigen een temperament. Ziekte en stoornissen worden veroorzaakt door een onbalans in de sappen, dus het genezen van de pest komt neer op het herstellen van het evenwicht.
Een voorbeeld uit de selectie recepten die Swinnas volgens eigen zeggen met succes gebruikt:
,,Neemt wit van een versch eij tot water geklopt, en het schuijm af-gedaen, doeter bij een lepel vol oude raep-olie, twee lepelen vol wijn-asijn, een lepel vol regen-water, twintig aesen gebrand sout fijn gestooten, een vierendeel-loot Veneetsche thriacel. Geeft dit den sieken in en laat hem daer op sweeten.’’
Het genoemde Theriakel is de aspirine van de 17e en 18e eeuw. Het is een poeder, samengesteld uit meer dan dertig ingrediënten, bijvoorbeeld opium. Daarnaast maakt Swinnas gebruik van een uitgebreid scala aan kruiden: wortel van citroenkruid, zevenblad, engelwortel, wilde gember, hoefblad. Hij mengt dat met curieuze producten zoals bezoarstenen, narwalslagtanden, hertshoornen, koraal, Armeense klei en smeert de uitzonderlijke brouwsels op het lichaam van een pestlijder, ‘opdat het fenijn nae de uijterste deelen mach uijt-gedreven werden’.

Geitenbloed

Bob Benschop: "Wat te denken van een recept waarin de basis werd gevormd door de navolgende ingrediënten: bloed van zee-eend, gans en geitenbok; zaad van bosruit, venkel, komijn en anijs; een snufje witte peper en kaneel; wortels van de gentiaan en drieblad; gedroogde rozen; een witte champignon; mirre; ammoniak en gember. Dit werd aangevuld met een tiental andere plantaardige bestanddelen en aan de patiënt toegediend."
Wat drank betreft worden bier, gerstewater of andere koeldranken aangeraden. Wijn mag absoluut niet gedronken worden. Het roken van tabak wordt over het algemeen als gunstig beschouwd. De slaap moet middelmatig zijn. De stilte prijst Swinnas boven bewegen. "Door rust en stilte werd het lichaam gekoeld. Emoties moeten daarbij worden ingetoomd. Grote blijdschap en veel lachen putten het lichaam uit; schrik en vrees vulden het hart met venijn, gramschap verhitte. Kortom, de patiënt moest zijn ziekte stoïcijns ondergaan.", aldus Benschop.
Johan Swinnas eindigt zijn boekje met een hoofdstuk Pest-Aenmerkingen waarin hij het ziektebeeld beschrijft van elf mensen die hij in de loop van september 1664 heeft verzorgd.

Genezen

Op 5 september 1664 wordt Swinnas aan het ziekbed van de huisvrouw van kleermaker Jan Govertsz. geroepen. Zij lijdt aan een flauwe pols, hevige koorts, een rood en ontstoken gezicht en branderige ogen. Aan de rechterkant van haar hals zit een pestbuil ter grootte van een kippenei. Swinnas schijft haar een hartsterkend en zweetopwekkend middel voor en geeft de chirurgijn opdracht om een (larve van een) Spaanse vlieg op de buil te plaatsen. Beide middelen werpen hun vruchten af.
De volgende dag verwijdert Swinnas zelf de made, aangezien de chirurgijn ‘sijn leeven niet meer dorst te waegen’ en hij reinigt de wond met een papje. De koorts is nog niet bedwongen, dus geeft hij haar koeldrank. De pestbuil is op 18 september zodanig gerijpt dat Swinnas het aandurft de bult door te steken om de dikke, taaie etter te verwijderen. Twee dagen later is de vrouw in staat naar de kerk te gaan en te danken voor haar genezing.
Een ander verhaal gaat over de Maertjen Arents. Zij heeft een weduwe getrouw tijdens het ziekbed bijgestaan, met als gevolg dat ook zij besmet raakt. Swinnas schrijft haar onmiddellijk de beproefde zweetdrank voor en gebruikt tevens een ander geneesmiddel dat hij in De Pest-Stryt aanbeval.
De medicijnen werken, want op de veertiende dag zijn de peperkorens verbleekt tot een onschuldige gele, sproetachtige kleur. Maertjen toont Swinnas alleen een nieuwe, knalpaarse pestbuil in haar nek, zodat hij direct nieuwe geneesmiddelen in de strijd zet.
De zweetdranken worden weer ingenomen en de buil wordt met een Emplastrum magneticum Arsenicalei verbonden. Ook dit werpt zijn vruchten af, maar voordat de buil volledig is verdwenen, openbaart zich een zeer grote pestkool bij haar stuitbeen. Swinnas besluit deze door te snijden en met een medicinaal verband af te binden. Ook dit is succesvol. De kool verdwijnt en Maertjen kan aansterken van haar ziekbed.
Het Pesthuis aan de Brigittenweg in Brielle is in de jaren zeventig van de vorige eeuw gesloopt.