nieuws

Museumbezoek aan Het Nieuwe Instituut in Rotterdam al jaren in vrije val: 'Wat een ontgoocheling'

Bij de naam Het Nieuwe Instituut valt bij weinig mensen het kwartje. Als je dan verwijst naar dat markante gebouw met die bonte lichtinstallatie in het Rotterdamse Museumpark, is er vaak wel een associatie met architectuur. Maar dat het ons Rijksmuseum voor architectuur, design en digitale cultuur is, blijft onderbelicht. In het hele land zitten musea in de lift en stijgt de kaartverkoop. Bij Het Nieuwe Instituut niet.
Bij Het Nieuwe Instituut (HNI) betalen steeds minder mensen voor een kaartje en komen bezoekers vooral gratis naar binnen. Volgens de directie zijn de thema’s niet sexy genoeg om geld voor te vragen. Een opvallend argument in een land dat een stevige reputatie op het gebied van architectuur, design en e-cultuur heeft. HNI goochelt bovendien met de 'gratis' bezoekcijfers. Het lijkt zo een treurige werkelijkheid te verbloemen: een gebrek aan belangstelling bij publiek en achterban.
Op papier zien de bezoekcijfers van Het Nieuwe Instituut er indrukwekkend uit: ruim 656.000 in 2018 en ruim 551.000 in 2019. Het Rotterdams museum doet het met deze cijfers veel beter dan buurman Boijmans van Beuningen dat gemiddeld 300.000 bezoekers per jaar trekt. Maar de genoemde honderdduizenden doen ook de wenkbrauwen fronsen, want bezoekers merken juist geregeld op dat het zo rustig is in HNI.
Wat blijkt? Veruit de meeste bezoekers komen niet naar het museumgebouw in Rotterdam, maar bezoeken een tentoonstelling in het buitenland waaraan HNI heeft meegewerkt. Op de thuisbasis daalt de kaartverkoop en dat is een schrijnend contrast met de buren in het museumpark, zoals de Kunsthal, Boijmans en het Natuurhistorisch.

Instituut met een nationale status

De imposante, maar dalende, bezoekcijfers verhullen dat Het Nieuwe Instituut zijn ambities niet waarmaakt, de door de overheid opgelegde prestatienorm ternauwernood haalt en niet boven zijn voorganger het Nederlands Architectuurinstituut (NAi) uitstijgt. Met een rijke architectuurcollectie en aandacht voor mode, vormgeving en digitale technologie zou je beter verwachten. In potentie kan HNI meer publiek trekken dan het vroegere NAi dat enkel architectuur in het aanbod had. Het omgekeerde gebeurt: geen spraakmakende publiekstrekkers, een dalende kaartverkoop, geen band meer met de stad en de architectuur zit volgens de architecten in het verdomhoekje. Terwijl architectuur en stedenbouw nog altijd de belangrijkste poot van de organisatie moeten zijn.
Als Rijksinstelling heeft HNI de opdracht om de 130 jaar oude nationale architectuurcollectie in de vitrine te zetten. Net als het Rijksmuseum met de oude meesters en het Instituut voor Beeld en Geluid met de iconen van de Nederlandse radio en televisie, heeft HNI de missie om de grote Nederlandse 'starchitects' over het voetlicht te brengen.

Afpellen naar werkelijke bezoekersaantallen

Vanwege het grote contrast tussen de op papier gemelde aantallen en de stilte in de praktijk is architect Kees van der Hoeven in de bezoekerscijfers uit het jaarverslag van 2018 gedoken. Hij begint met afpellen en houdt bar weinig betalende bezoekers over.
'Minder dan 10% koopt een kaartje'
Kees van der Hoeven
"Het is een gesubsidieerde luchtballon. Minder dan tien procent koopt een kaartje", zegt hij. Van der Hoeven publiceert een kritisch artikel over HNI op Architectenweb, het grootste online platform voor de architectuurwereld. Dat artikel wordt veel gelezen en krijgt veel reacties, vooral onder vakgenoten en architectuurliefhebbers. "Wat een ontgoocheling door enkel wat vraagtekens te plaatsen bij een absurd hoge opgave van bezoekersaantallen", reageert een architect.

Gezichtsbedrog rapportages HNI

We rekenen na: in 2018 rapporteert HNI 657.000 bezoekers. Twee derde van hen, 426.000, bestaat uit bezoekers aan de Biënnales in China (Shenzhen) en Italië (Venetië). Buiten Rotterdam bezoeken 45.000 mensen een HNI-expositie. Dan resteren in Rotterdam 186.000 bezoekers van wie er 122.000 (twee derde) geen toegang betalen. Vraag is: wie zijn dat?
Het gaat om bezoekers die door de camera bij de ingang worden geregistreerd, maar geen kaartje kopen. Het zijn jongeren onder de 18 jaar die gratis naar binnen mogen en mensen die binnenwandelen voor de boekhandel, het café, de studiezaal of een gratis presentatie. Ook kunnen het medewerkers zijn die via de hoofdingang naar binnen gaan. Blijft over het aantal van 64.000 betalende bezoekers, van wie 18.000 Huis Sonneveld bezochten en 46.000 het HNI-gebouw.
De tekst gaat verder onder de afbeelding van Het Nieuwe Instituut
Een jaar later, zo blijkt uit het Jaarverslag 2019, bezoeken 551.000 mensen een HNI-tentoonstelling in binnen- en buitenland. Van dat totale aantal zijn er wederom 64.000 betalende bezoekers in Rotterdam. Daarvan bezoeken er in 2019 meer mensen Huis Sonneveld (21.000) en minder het grote museumgebouw (43.000) waarin aandacht is voor drie grote thema’s architectuur, design en digitale cultuur. Huis Sonneveld is een museumwoning aan de overkant van HNI. Het is een vrijstaande villa uit 1933 en trekt in 2019 dus bijna een derde van de betalende bezoekers in Rotterdam.
Het kan een ontgoocheling zijn dit opblazen van de bezoekcijfers, maar gesjoemel is het niet. Bij navraag blijkt dat HNI voldoet aan de prestatienorm, wel met de hakken over de sloot. De minimale norm is 315.000 gratis en betalend, in binnen- en buitenland. Daarvan moeten er in 2019 65.000 betalend in Rotterdam zijn. Met 64.030 betalende bezoekers kwam HNI vorig jaar dus formeel 970 bezoekers tekort, maar omdat het een relatief klein tekort is wordt dit door de vingers gezien.
'Wij voldoen aan strenge richtlijnen van subsidiegever'
Het Nieuwe Instituut
HNI wil alleen schriftelijk reageren: "Wij voldoen als culturele instelling aan de strenge richtlijnen van de subsidiegever. Onze registratie wordt gecontroleerd door een onafhankelijk accountantsbureau en goedgekeurd door het ministerie."
De tekst gaat verder onder de afbeelding van tentoonstelling The Hoodie

Raad voor Cultuur in 2016: HNI trekt te weinig bezoekers

Het Nieuwe Instituut ontvangt jaarlijks 9 miljoen euro subsidie. Meer dan de helft daarvan wordt iedere vier jaar op advies van de Raad voor Cultuur bepaald en toegekend. Sinds de oprichting in 2013 zijn de aanvragen van HNI gehonoreerd, maar wel met de notitie dat het meer bezoekers moet gaan trekken.
'HNI trekt weinig bezoekers en veroorzaakt nauwelijks discours'
Raad voor Cultuur
De Raad voor Cultuur schrijft in 2016 in zijn advies voor de komende vier jaar: "De afgelopen jaren heeft HNI met enkele tentoonstellingen laten zien zowel een professioneel als een breed publiek te kunnen interesseren. Maar over het geheel genomen vindt de raad de resultaten van het instituut te mager. HNI trekt verhoudingsgewijs weinig bezoekers en veroorzaakt nauwelijks discours." Kortom, het museum is geen publiekstrekker en niet spraakmakend.
De tekst gaat verder onder de afbeelding van tentoonstelling G/D Thyself
Volgens de Raad voor Cultuur moet HNI, gelet op de omvang en middelen van het instituut, zeker in staat zijn om op jaarbasis 100.000 betalende bezoekers te trekken. De raad baseert zich hierbij op bezoekersaantallen van vergelijkbare instituten.
"Ter illustratie: EYE in Amsterdam ontvangt 265.500 betalende bezoekers. Beeld en Geluid in Hilversum 267.000. Instellingen in de directe omgeving trekken bovendien ook veel bezoekers, zoals bijvoorbeeld de nabijgelegen Kunsthal (ruim 252.000 betalende bezoekers). De door HNI geambieerde 50.000 betalende bezoekers per jaar vindt de raad te mager", schrijft de Raad voor Cultuur in datzelfde advies in 2016.
Het Nieuwe Instituut stuurt een aangepast plan en het advies 'nee, tenzij' wordt alsnog omgezet in een jaarlijkse subsidie van 5,6 miljoen euro voor de periode 2017-2020. De minimale eis van 100.000 betalende bezoekers wordt losgelaten. Met het ministerie van OCW spreekt HNI een groeimodel af waarbij in 2020 het aantal van 70.000 betalende bezoekers gehaald moet worden.
Volgens HNI is het instituut niet zo 'sexy' als Eye in Amsterdam en Beeld en Geluid in Hilversum. Het ministerie van OCW gaat daarin mee, maar de Raad voor Cultuur vindt het een zwaktebod: "HNI begroot het aantal betalende fysieke bezoekers nog steeds tamelijk behoudend, ook al zijn de ambities inmiddels wel bijgesteld van 50.000 in 2017 tot 70.000 betalende bezoekers in het jaar 2020. De raad spreekt de hoop uit dat het instituut zijn bezoekersaantallen sterker weet te verhogen."

Bezoekersaantallen voorganger HNI

Ter vergelijking: de voorganger van HNI, het oude architectuurinstituut NAi, trok jaarlijks meer dan 100.000 bezoekers en soms zelfs meer. Het laatste jaar van zijn bestaan, 2012, was met 158.800 bezoekers een topjaar. In de NAi-tijd was er nog geen cameraregistratie en ging het tellen van bezoekers handmatig en via de kassa.
In de jaarcijfers kwamen alleen de bezoekers terecht die voor een tentoonstelling, Huis Sonneveld of een symposium kwamen. Bezoekers aan het café of de boekwinkel werden niet meegerekend. Volgens oud-directeur Ole Bouman werden de bezoekers handmatig geteld bij de entree van de museumfuncties.
Een objectieve vergelijking tussen toen en nu is niet goed mogelijk. Het handmatig tellen bij de ingang van de tentoonstelling levert in 2012 159.000 bezoekers op. De cameraregistratie bij de hoofdingang levert in 2019 210.000 bezoekers op. Het verschil is 51.000 in het voordeel van HNI. Daar moet een grote kanttekening bij gemaakt worden. Want waar in 2012 zuiver de bezoekers aan het museum, instituut of symposium worden geteld, wordt in 2019 iedereen geteld die het pand binnenwandelt. Ook degene die een kop koffie komt drinken, de boekwinkel bezoekt of gewoon even ronddwaalt.
Op maandagen is het museum gesloten, maar vindt er wel verhuur plaats aan externe partijen. De door de camera geregistreerde bezoekers tellen mee. Hypothetisch telt de camera bovendien ook een bezoeker die op een dag meerdere keren in- en uitloopt. HNI heeft zo dus geen idee wie die 'gratis' bezoekers zijn, wat ze komen doen en of het om unieke bezoekers gaat.
Wat opvalt aan de cijfers is dat sinds de cameraregistratie het aantal 'gratis' bezoekers omhoog schiet en de kaartverkoop juist daalt. Bij drie andere musea in het Museumpark (Boijmans, Kunsthal en Natuurhistorisch) betalen de meeste bezoekers en mag vijftien tot dertig procent gratis naar binnen.
Bij HNI is het omgekeerd: 65 procent loopt gratis naar binnen en 35 procent betaalt. Ook al is het appels met peren vergelijken, de sterke indruk is dat HNI minder publiek trekt dan het vroegere NAi. En ook de professionals blijven weg.

Nationaal instituut waar de sector niets mee heeft

In 2013 moest het architectuurinstituut op last van het Rijk fuseren met twee andere culturele instellingen tot Het Nieuwe Instituut met als opdracht: architectuur, design en digitale cultuur onder de aandacht brengen van een breed publiek. Met de fusie komt een nieuwe directeur aan het roer en architecten zien hun 'clubhuis' verloren gaan.
'Het Nieuwe Instituut ontmantelde alle publiektrekkers'
Ole Bouman
"HNI ontmantelde vrijwel alle publiekstrekkers", schrijft de laatste directeur van het NAi, Ole Bouman. Zijn koers was meer publiek interesseren voor architectuur. "NAi beleefde na een kleine verbouwing een topjaar in 2012. Dit kwam mede door flinke investeringen in de publieksfunctie: een schatkamer met meesterstukken uit de collectie, een permanente overzichtstentoonstelling over de geschiedenis van de Nederlandse architectuur en een nieuw populair 'doedek' voor kinderen."
'Architecten vinden HNI niet relevant'
Hoofdredacteur Architectenweb
De hoofdredacteur van Architectenweb, Michiel van Raaij, deelt de teleurstelling van Bouman. HNI heeft zich onder leiding van huidig directeur Guus Beumer zowel vervreemd van het brede publiek als van de vakgroep van architecten, designers en stedenbouwkundigen. "Ik ben in de afgelopen acht jaar nog geen architect tegengekomen die wat HNI brengt relevant vindt. Terwijl in Nederland veel ruimtelijke opgaven spelen, van het woningtekort via ontwikkelingen op het platteland tot de energietransitie."
De tekst gaat verder onder afbeelding van Museumdepot tegenover Het Nieuwe Instituut
Ook de branchevereniging voor architectenbureaus (BNA) betreurt de gebrekkige samenwerking tussen HNI en architecten. In een brief aan de minister voor Cultuur vraagt de BNA zich hardop af waarom het instituut nog een royale ondersteuning verdient: "Voor wat Het Nieuwe Instituut betreft zijn wij vooral benieuwd welke veranderingen op til zijn, op basis van de royale ondersteuning. De samenwerking met de BNA, als branchevereniging en vertegenwoordiger van het veld, is de afgelopen jaren niet tot bloei gekomen."

Raad voor Cultuur eist meer overleg met achterban

De Raad voor Cultuur merkt ook op dat HNI teveel solo opereert. Bij het toekennen van de subsidie voor 2021-2024 stelt de raad in juni de eis dat HNI voor het einde van dit jaar met een plan moet komen om de sector meer bij het HNI-beleid te betrekken. Het is één van de drie voorwaarden voor de subsidie.
In een verweer ontkent de directie van HNI zwart op wit dat ze moet overleggen met de sector, omdat het ministerie van OCW de beleidskaders opstelt. De Raad van Cultuur antwoordt hierop: "Formeel is HNI eraan gehouden om in samenwerking met de ontwerpsector en andere relevante partijen de culturele, maatschappelijke en economische meerwaarde van de ontwerpsector te bevorderen."

Kritiek breed gedragen

De BNA, de hoofdredacteur van Architectenweb en Kees van der Hoeven nemen geen blad voor de mond. Veel andere architecten en experts hebben daar meer moeite mee. Ze hebben een duidelijke en vaak ook kritische mening over de koers van HNI, maar mengen zich liever niet openlijk in de discussie.
Anoniem willen architecten en HNI-watchers wel het volgende delen: "Ik kom alleen nog in HNI voor de boekhandel." Een ander: "Het NAi bezocht ik regelmatig, in HNI ben ik al jaren niet meer geweest." Over de tentoonstellingen is een veel gehoorde klacht: "De expo's en publieksbegeleiding zijn erg warrig."
HNI nuanceert de kritiek. "Naast alle positieve reacties die Het Nieuwe Instituut ontvangt en het succesvolle bereik onder een relatief jong en divers publiek zijn er af en toe ook kritische geluiden. Dat is logisch en hoort bij een culturele organisatie. Je kunt nooit voldoen aan ieders persoonlijke smaak."

Gematigd positief

Er is inderdaad niet alleen maar kritiek op HNI. In 2016 boekt het instituut een succes met het Tijdelijk Modemuseum. De recente tentoonstelling over het kledingstuk The Hoodie kreeg positieve recensies in De Volkskrant, Trouw en The New York Times. Het kledingstuk is een iconisch mode-item, maar ook beladen vanwege associaties met criminaliteit en discriminatie.
De tekst gaat verder onder de afbeelding van tentoonstelling The Hoodie
Op de donderdagavond organiseert het instituut samen met ontwikkelingsorganisatie Hivos verder Thursday Night Live, een debatavond met makers, denkers en ontwerpers over actuele onderwerpen, innovatie en onderzoek. Dat zijn goed bezochte avonden.
'Weten mensen wel wat hier gebeurt?'
Architect Robert Winkel
De Rotterdamse architect Robert Winkel, bekend van Fenix1 op Katendrecht, komt nog graag in HNI voor een kop koffie, de boekwinkel en de exposities. "Wat ze doen vind ik spannend en prikkelend", zegt hij. Tegelijkertijd valt hem op dat het instituut in zichzelf gekeerd is en zichzelf weinig promoot. "Weten mensen wel wat hier gebeurt?", vraagt hij zich af.

Rode draad HNI: niet spraakmakend

Sinds het ontstaan van HNI in 2013 is er maar één echt publiekskanon geweest, in 2016 was dat het Tijdelijk Modemuseum. In het verleden ging het NAi alleen over architectuur, nu heeft HNI met mode, design en digitale cultuur een veel breder takenpakket en zou het dus vaker groots uit kunnen pakken. Zeker als je bedenkt dat Nederland tal van wereldwijd gerenommeerde architecten, designers, modeontwerpers en gamers in huis heeft.
'Overal boeiende tentoonstellingen behalve in Het Nieuwe Instituut'
Hoofdredacteur Architectenweb
Een gemiste kans, vindt de hoofdredacteur van Architectenweb. "De afgelopen jaren zijn overal in Nederland boeiende tentoonstellingen te zien geweest rond architectuur en design, behalve in HNI", zegt Michiel van Raaij.
Hij somt door heel Nederland spraakmakende tentoonstellingen op die veel publiek trekken: van de tentoonstelling van de Rotterdamse ontwerper Daan Roosegaarde in het Groninger Museum, Design in het Derde Rijk in Den Bosch tot Bauhaus in Museum Boijmans. Dichterbij huis heeft buurman de Kunsthal meerdere keren gescoord met kaskrakers rond mode, zoals de uitgebreide tentoonstelling van het wereldberoemde Nederlandse ontwerpersduo Viktor&Rolf.

Directeur Beumer onder vuur

Kees van der Hoeven maakt zich al langer boos over de inhoudelijke koers en schijn van belangenverstrengeling van de HNI-directeur. In 2015 komt Guus Beumer in opspraak omdat hij met overheidsgeld keer op keer zijn levenspartner aan opdrachten helpt. Van der Hoeven zegt daar over tegen VPRO Radio: "Daarbij wordt voorbijgegaan aan het feit dat je een door de overheid betaalde opdracht aan iedereen kunt geven, behalve aan je eigen vrouw, partner of dochter."Lees meer: Directeur Nieuwe Instituut overtrad regels
Naar aanleiding van de commotie wordt in 2015 een onderzoek ingesteld naar Beumer. Ondanks een patroon van opdrachten aan zijn levenspartner, kan hij aanblijven als artistiek directeur van HNI. Wel krijgt hij een financieel directeur naast zich.

HNI in 2020: Geen breed publiek, geen architecten

Het Nieuwe Instituut bestempelt zichzelf tot een grote culturele speler in Rotterdam, zo lezen we op de website, maar het is een vreemde eend in de bijt en valt niet echt op in het Rotterdamse culturele wereldje. De gemeente heeft ook geen klap te vertellen over het functioneren van HNI omdat het een Rijksinstituut is. Er is geen sprake van gedeelde belangen of samenwerking. "Nee, er is geen band of samenwerking met Het Nieuwe Instituut", laat een woordvoerder van de cultuurwethouder weten.
'Pijnlijk voor Rotterdam en pijnlijk voor de beroepsgroep'
Expert Museumwereld
De balans anno nu: de kaartverkoop valt tegen, het ontbreekt aan echte kaskrakers en HNI heeft zich vervreemd van de architectuur. "Dat is pijnlijk voor Rotterdam en pijnlijk voor de beroepsgroep", reageert een expert in de museumwereld.
Woordvoerder Taco de Neef van HNI over het beoogde publiek: "Het Nieuwe Instituut richt zich op professionals (mensen die in hun beroep met ontwerp van doen hebben), op het geëngageerde cultuurpubliek, op jongeren en kinderen."
De tekst gaat verder onder de afbeelding van tentoonstelling The Hoodie
Dit lijkt niet in overeenstemming met de missie van HNI zoals het die beschrijft in haar jaarverslag: "Vanaf de start is het de opgave voor Het Nieuwe Instituut om zowel een specifiek professioneel publiek te boeien en te binden, als daarnaast met regelmaat een breed en divers publiek te interesseren." Vooral het laatste lijkt ondergesneeuwd te zijn in de resultaten van de afgelopen jaren en de plannen voor de komende jaren.

Verandering op stapel

Voor HNI gaat er financieel het een en ander veranderen en dat gaat gevolgen hebben voor de koers. Als archivaris van de nationale architectuurcollectie krijgt het structureel meer geld; het jaarlijkse bedrag wordt verhoogd van 3,2 miljoen naar ruim 7 miljoen euro. Dit geld is vooral bestemd voor het etaleren van de collectie die het in huis heeft. In 2018 heeft HNI verder éénmalig elf miljoen euro ontvangen voor Architectuur Dichterbij, met als doel om de collectie te digitaliseren en online toegankelijk te maken.
In het potje waarover de Raad voor Cultuur iedere vier jaar adviseert, blijft voor HNI minder over: jaarlijks nog 1,6 miljoen euro voor de ondersteuning van de ontwerpsector. Aan het totale subsidiebedrag, jaarlijks 9 miljoen euro, verandert niets.
'Rijkscollectie toegankelijk maken door trekken bezoekers'
Ministerie OCW
Wel is het zo dat met het overhevelen van subsidiegelden van het ene potje naar het andere de Raad voor Cultuur niet langer oordeelt over een minimumaantal bezoekers. Dat ligt voortaan in handen van het ministerie van OCW. Een woordvoerder van het ministerie laat weten: "De museumfunctie houdt onder meer in dat de instelling een rijkscollectie beheert en toegankelijk maakt voor publiek, onder andere door het trekken van bezoekers. De kwaliteit van de rijksmusea wordt getoetst door periodieke visitatie."
In het najaar beslist de minister voor Cultuur wat de nieuwe eisen worden voor het openstellen van de rijkscollectie en het trekken van bezoekers. Tussen de regels door is duidelijk dat Het Nieuwe Instituut een zware opdracht te wachten staat. Het zal de banden moeten gaan aanhalen met de architectuurwereld, beter moeten samenwerken met de ontwerpsector en meer publiek moeten gaan trekken. Andere musea tonen aan dat je prima publiek kan scoren met architectuur, design en digitale cultuur. Nu Het Nieuwe Instituut nog.
Wil je reageren? marion.keete@rijnmond.nl

💬 WhatsApp ons!
Heb jij een tip voor de redactie? Stuur ons een bericht, foto of filmpje via WhatsApp ons of Mail: nieuws@rijnmond.nl