nieuws
Nelly Smits, het gezicht achter de kille RIVM-cijfers
Op de toppen van de eerste coronagolf overlijdt de moeder van Ingrid Smits. Over de stress en machteloosheid in de zorginstelling waarin dat gebeurt, schrijft ze een vierluik: Dood in het Verpleeghuis. De serie raakte bij menigeen een gevoelige snaar. In dit artikel blikt ze terug. Een verhaal over varen in de mist, een hart van stoepkrijt en een bier drinkende vleermuis.
“Fijn dat je het van je af hebt kunnen schrijven”, zegt iemand op over het vierluik ‘Dood in het verpleeghuis’, dat ik in juni maak voor de website van Rijnmond. De serie verhalen over de ondergang van mijn moeder in een zorginstelling maakt veel los. Alleen al het vierde deel haalt op Facebook een bereik van ruim een miljoen personen. Ik sta perplex.
“Je hebt het mooi verwoord. Precies zoals het was”, krijg ik van het betrokken zorgpersoneel te horen. “We hebben het hier allemaal zitten lezen. En niemand hield het droog.” Ook bij onbekenden raakte het vierluik een gevoelige snaar. “Wat een liefdevol verhaal. Ik weet precies hoe je je voelt”, schrijft iemand die in een maand tijd – ik geef het je te doen - zowel haar vader als haar moeder aan het virus is verloren. Onbekenden sturen ansichtkaarten. Met daarop teksten als: “Je hebt de kille cijfers van het RIVM een ‘gezicht’ hebt gegeven. Dankjewel daarvoor.”
Dat laatste was inderdaad een belangrijke overweging om de pijn van het schrijven te trotseren. Want fijn? Dat was het niet. Het toetsenbord voelde als een scalpel, die weer even in de wond werd gezet.
Toch ben ik achteraf blij dat ik het gedaan heb en de ervaringen van de dochter-van heb kunnen mengen met het observatie-oog van Ingrid, de verslaggever.
Bunker
De verpleeghuizen zaten vanaf half maart immers potdicht. Bezoek was niet meer welkom, laat staan de pers. Pas toen mijn moeder zo ziek werd dat het woord ‘terminaal’ viel, mocht ik weer naar binnen. Dat bood een unieke inkijk in een bunker, waarin de stress hoogtij vierde. “Onverhoopt stap ik een soort oorlogsgebied binnen, waar gevochten wordt tegen een onzichtbare vijand”, noteerde ik.
Het verpleeghuis was overdonderd en ontredderd. Voor een uitbraak van iets als het Norovirus lag een uitgebreid draaiboek klaar, maar COVID-19 was nieuw en bleek vele malen heftiger. “Dit kom je in geen enkel opleidingsboek tegen”, zei een van de zorgmedewerkers.
Tekst gaat verder onder de foto

Terwijl de bewoners omvielen als steentjes op Dominoday, improviseerden zij zich een slag in de rondte. Sommigen vielen zelf ook aan het virus ten prooi. Niet verwonderlijk, want wekenlang kwalificeerde de overheid hen als tweederangs zorgpersoneel. In tegenstelling tot hun collega’s in de ziekenhuizen moesten ze onbeschermd hun werk doen. Testen? Niet nodig, vond het RIVM. Wie nieste en kuchte moest, mits koortsvrij, aanvankelijk ook gewoon aan de bak.
“In crises als deze moet je met vijftig procent van de kennis honderd procent van de besluiten nemen, en de gevolgen daarvan dragen”, zei premier Rutte. Voor de verpleeghuizen bleken die consequenties desastreus. De ongekende snelheid waarmee het virus om zich heen greep, zadelde menig medewerker ook op met een schuldgevoel: had hij of zij het virus misschien binnengebracht en verspreid?
Doelloos door de lege gangen
Als de zorginstellingen in juni weer open mogen en ik gelegenheid krijg om mijn moeders appartement leeg te ruimen, ontdek ik dat er van de zes vrouwen in haar woongroep nog maar eentje over is. Het is mevrouw Jansen, die al snel in huilen uitbarst als ze me ziet. “Ik ben zo alleen”, snottert ze vanuit haar stoel in de schrijnend lege woonkamer.
Ze is bleek en mager geworden. En een stuk onrustiger dan voorheen. Terwijl mijn dochter en ik de huisraad van mijn moeder naar buiten dragen, doolt mevrouw Jansen doelloos met haar rollator door de lege gangen. Ze heeft de crisis overleefd, maar ook zij is een coronaslachtoffer, bedenk ik. De bijkomende schade is zoveel omvangrijker dan op te maken valt uit abstracte besmettings- en overlijdenscijfers.
“Je moet ergens aan dood”, hoor ik het nuchtere deel der natie intussen fluisteren. En dat klopt. Mijn moedertje was tachtig en meneer Alzheimer had haar stevig in de houdgreep. Maar sterven in coronatijd, dat wens je echt niemand toe.
Sociaal contact was voor Nelly Smits altijd de kurk waarop haar bestaan dreef. En wat ze de laatste tijd niet meer kon zeggen met woorden, drukte ze uit met knuffels en kusjes. Op haar afdeling werd ze niet voor niets ‘onze knuffelbeer’ genoemd. Ze snapte dan ook niet waarom ze de laatste weken van haar leven door het personeel moest worden weggeduwd als ze hen wilde omhelzen. En dat ze bij wijze van quarantaine eenzaam in haar kamer werd opgesloten, wanhopig sjorrend aan de deurknop. “In mijn hoofd doemt het schrikbeeld op van een tijger in een ouderwetse dierentuin, eindeloos ijsberend langs de tralies”, schreef ik in het vierluik.
Tekst gaat verder onder de foto

Ik zat aan haar bed toen het geluid van haar raspende adem voor eens en altijd wegebde. Het bijwonen van dat intieme zweefmoment tussen leven en dood was echter niet elke zoon of dochter gegund. “Net voordat mijn dienst afliep, ging ik nog even naar mevrouw Maas”, vertelt een zorgmedewerkster me vanachter een tranenwaas. “Ze lag alleen op haar kamer. Ik pakte haar hand vast en op dat moment is ze gestorven. Onder haar raam waren haar kleinkinderen op de stoep een groot hart voor haar aan het krijten.”
Niet alleen de eenzame sterfprocessen, maar ook de sneltreinvaart waarmee de coronadoden uit het verpleeghuis werden afgevoerd, hebben littekens achtergelaten. Normaal gesproken bleven de overledenen in het huis en kon elk personeelslid nog even de kamer binnenlopen om afscheid te nemen.
“Nu stuitten we aan het begin van onze dienst aan de lopende band op lege kamers”, zo verwoordt een medewerkster het hartzeer. “De bewoner, van wie we zo waren gaan houden, was weg en zouden we nooit meer terugzien. Ook aan het contact met de familie kwam direct een eind. De kamer van hun vader of moeder ging op slot en zij mochten het verpleeghuis niet meer binnen. Als verzorgenden misten we ook de rituelen die bij de dood horen, zoals afleggen. Zorgen dat de bewoner er netjes bij kwam te liggen voor de uitvaart, dat mochten we niet. We deden het altijd met liefde. En omdat we de mensen kenden, wisten precies hoe we het zo mooi mogelijk konden doen.”
Strijkbout
Mijn moeder stierf op zaterdagavond en werd rond middernacht opgehaald. Tot mijn verbijstering verdween ze achter de knerpende rits van een donkerblauwe bodybag. “Blijf maar op de gang, want het ziet er niet leuk uit als we haar daar in doen”, kreeg ik te horen. Daarna ging alles snel. Voordat ik de begane grond had bereikt, lag mijn ‘moesje’ al in de rouwwagen die haar naar een mortuarium zou brengen.
Het aanwezige personeel had bij de uitgang een erehaag gevormd. Ik zag vochtige ogen en biggelende tranen. De twee ‘golden girls’ die de laatste nacht niet alleen goed voor mijn moeder hadden gezorgd, maar ook voor mij, besloten de regels na vertrek van de auto even aan de laars te lappen. “Fuck corona!”, zeiden ze. En drukten me stevig tegen zich aan.
Het duurde drie dagen voordat ik mijn moeder weer terugzag. Daar lag ze, in de kist die ik tijdens een - online - ontmoeting met de begrafenisondernemer had uitgezocht. Ik schrok me rot. De kist was mooi, maar het broze vrouwtje dat erin lag had nog maar weinig van mijn moeder weg. Ze had een asgrauw gelaat en het chique colbertje, dat ik als laatste tenue had meegegeven, zat verfomfaaid om haar schouders. De ijdeltuit die ze altijd was, zou haar afschuw er direct over hebben uitgesproken. Maar het was te laat voor de strijkbout. En de aanbreng van een vleugje make-up durfde ik zelf niet aan. We moesten het doen met dit resultaat van haastige spoed door onbekenden. Met als enig denkbaar excuus dat het personeel van het mortuarium in deze crisistijd ook vast overuren draaide.
Tekst gaat verder onder de foto

Nadat mijn vader in 1999 plots was gestorven, lag hij thuis opgebaard. In de dagen voor de begrafenis ging ik regelmatig naar het kamertje met de kist. Stap voor stap kon ik toewerken naar het moment dat het deksel daarop vastgeschroefd zou worden. Dat hielp bij de verwerking.
Hoe anders was het nu. Gebruik van de mogelijkheid om mijn moedertje te bezoeken maakte ik niet meer. Dat was geen teken van liefdeloosheid, maar een poging tot zelfbehoud. Ik herinnerde me liever een andere lieverd dan deze vreemd ogende mevrouw.
Koffie, noch cake
De dag van de begrafenis was mooi. Ik kan niet anders zeggen. Nelly Smits werd vaak ‘het zonnetje in huis genoemd’ en op 24 april stond de koperen ploert staccato te stralen aan een intens blauwe hemel. Een eerbetoon van Moeder Natuur, zo leek het.
Vier stijlvolle dragers begeleidden Nelly naar het lang geleden aangeschafte graf. Daar ‘rust’ ze nu, aan de zijde van mijn vader Jan. Op de steen staat gebeiteld dat ze beiden ‘onvergetelijk’ zijn.
Vier stijlvolle dragers begeleidden Nelly naar het lang geleden aangeschafte graf. Daar ‘rust’ ze nu, aan de zijde van mijn vader Jan. Op de steen staat gebeiteld dat ze beiden ‘onvergetelijk’ zijn.
Tekst gaat verder onder de foto

Vanwege het coronaprotocol was er na de begrafenisceremonie koffie noch cake. Maar mijn beste vriend had daarop geanticipeerd. Met groepje van twaalf ploften we na de
teraardebestelling neer op een grasveld, net buiten de begraafplaats. Zijn koelbox ging open en hij toverde er twee flessen rosé uit. Op anderhalve meter van elkaar brachten we een toast uit op Nelly.
teraardebestelling neer op een grasveld, net buiten de begraafplaats. Zijn koelbox ging open en hij toverde er twee flessen rosé uit. Op anderhalve meter van elkaar brachten we een toast uit op Nelly.
Mooier zal de afsluiting van een begrafenis nooit meer worden, vermoed ik. Het hele gezelschap, dat thuis wekenlang als kippen ‘opgehokt’ had gezeten, veerde ervan op. Het was maar goed dat er slechts twee flessen in die koelbox zaten, want zes waren met evenveel hartstocht langs de huig gegleden. Maar iedereen moest per auto nog terug naar het eigen ‘coronakot’, dus: leve de limiet.
Even waren we bang dat een langsfietsende dorpeling ons zou ‘snitchen’. Justitieminister Grapperhaus had zijn schoonmama nog niet en public geknuffeld en op overtreding van de coronaregels stond nog een knalharde boete van 295 euro, gekoppeld aan een strafblad. De fietser bleek de medewerker van de begraafplaats te zijn, die zich na de plechtigheid aan het graf snel in een andere outfit had gehesen. Daardoor hadden we hem even niet herkend.
Ons verraden? Daar was hij allesbehalve op uit. Leunend op zijn stuur kwam van zijn kant slechts begrip. “Door corona maak ik in deze periode buitensporig veel begrafenissen mee”, vertelde hij. “Het is door de beperkingen allemaal zo kil. Dit is mooi en ik gun het jullie.” Hij stapte weer op de pedalen en riep toen hij wegfietste hartelijk: “Geniet ervan.”
Laatst memoreerde ik met de vriend van de koelbox de mooiste momenten van het jaar. Het rosé-ritueel op het grasveldje stond bij beiden hoog op de lijst, zo niet op de eerste plaats. Hoogtepunten blijken niet zelden verweven met dieptepunten, let maar eens op.
Tekst gaat verder onder de foto

Eindelijk een knuffel?
Tegen de dertig intimi die bij de uitvaart waren toegestaan, had ik op de begraafplaats nog hoopvolle woorden gesproken. “In augustus, op mijn moeders verjaardag, zien we elkaar weer. En niet alleen wij, ook alle mensen die er vandaag niet bij konden zijn. Dan herdenken we Nelly en kunnen we elkaar eindelijk een knuffel geven.” Iedereen knikte instemmend. Begin augustus zou alles weer gewoon zijn. Dachten we.
Maar sluipschutter Corona bleek van een taai kaliber. Hij vuurde in de zomer weliswaar wat minder munitie af, maar we moesten nog steeds op anderhalve meter afstand van elkaar blijven, mochten niet ‘huggen’ en groepsvorming bleef taboe. De horeca was door de tijdelijke versoepeling van de maatregelen wel open en daardoor konden mijn dochter en ik (o)ma op 8 augustus in elk geval samen herdenken in een restaurant. We bestelden een gerecht met friet, omdat ze daar zo dol op was. En gaven het personeel bij vertrek een dikke fooi. Klein gebaar voor de inkomsten, die ze maandenlang waren misgelopen. “Lief”, glimlachte de serveerster, die de tip in ontvangst nam, over ons druppeltje op een gloeiende plaat.
Inmiddels staan de kassa’s in de horeca er opnieuw werkloos bij. Sterker nog: alle ‘niet-essentiële’ neringen zitten op slot. Met zieltogende ondernemers en ploeterend zorgpersoneel deinen we op de tweede coronagolf, waarvan het einde nog niet in zicht lijkt. De nieuwe lockdown, die premier Rutte half december afkondigde, heeft niet eens meer het voorvoegsel ‘intelligent’ gekregen.
Terwijl hij vanuit het Torentje zijn onheilstijding aankondigde, roffelden demonstranten bij het Binnenhof luidruchtig op potten en pannen. De premier liet de autocue even voor wat-ie was en haakte erop in. “Het is geen onschuldige griep, zoals sommigen hierbuiten denken.”
Rek uit het elastiek
“Ik geef het je te doen om nu premier te zijn”, zei ik toen ik bij een van de eerste persconferenties voor de buis zat. Rutte besefte dat klaarblijkelijk zelf ook en omschreef de bestrijding van de coronacrisis korte tijd later als ‘varen in dichte mist’. Zijn kompas? Dat waren de deskundigen van het Outbreak Management Team. Voorzitter daarvan is viroloog Jaap van Dissel, de man die beweerde dat mondkapjes weinig bijdragen aan de bezwering van het virus. Inmiddels stiefelen we allemaal toch als gemaskerde wezens achter onze boodschappenkarretjes door de supermarkt. Omdat dat sinds 1 december verplicht is.
Een mondkapje? Mij maakt het niet uit. Baat het niet dan schaadt het niet, denk ik als ik bij de ingang van de ‘Appie’ zo’n attribuut achter de oren haak. Op de toppen van de eerste coronagolf heb ik er zelfs mee moeten slapen.
Tekst gaat verder onder de foto

Nee, vele malen irritanter vind ik de sneer waarop Van Dissel het personeel van verpleeghuizen deze week nog even trakteerde. De verspreiding van het coronavirus op hun werkplek hadden ze aan zichzelf te danken, suggereerde hij. Een kwestie van laag opleidingsniveau. Het kwam roekeloos wreed over.
Ik moest direct denken aan een van de ‘golden girls’ die mijn moeder verzorgde. Tijdens een nachtdienst in het verpleeghuis had ze me gevraagd of ik de wake aan het sterfbed even durfde te onderbreken voor een kopje koffie. Als zorgprofessional rende ze het vuur uit haar sloffen. Quarantainekamer in, quarantainekamer uit. Met gevaar voor haar eigen gezondheid en die van haar gezin.
De kettingreactie van coronadoden in het huis roerde haar diep. Boven een dampende kop cappuccino zei ze die nacht: “Als dit voorbij is, storten we allemaal in. Dan is de rek uit het elastiek.”
Het bleken profetische woorden. Je hoort de laatste dagen van alles over verpleeghuizen die een beroep moeten doen op medische mankracht van het leger om ervoor te zorgen dat bewoners de basiszorg krijgen die ze verdienen. De werkroosters beginnen steeds meer op een gatenkaas te lijken.
In de ziekenhuizen is het al niet veel anders. De bekendste intensivist van Nederland, Diederik Gommers van het Erasmus MC, bedelt in de media als een bezetene om personeel. Hij vreest de effecten van kerst, de jaarwisseling en – ook dat nog – de gemuteerde, Britse variant. “Als er niets verandert, dreigt eind januari echt code zwart. Dan moeten artsen echt keuzes maken over leven en dood.”
Prikje in de arm
2020, het was een bizar jaar. Op 4 maart zat ik nog met een kluit vrienden aan tafel om mijn verjaardag te vieren. Het virus? Dat leek mijlenver weg. Een ongevaarlijk stipje aan de horizon. Probleem van Chinezen en een enkele onvoorzichtige carnavalsvierder in Brabant. Lachend zetten we een flesje Coronapils aan onze lippen. Niet wetend dat mijn moeder er zes weken later niet meer zou zijn en dat momenteel zelfs code zwart een serieuze dreiging zou blijken. Rutte had gelijk toen hij de ‘wappies’ op het Binnenhof toespraak: dit is geen gewoon griepje.
Alle hoop is nu gevestigd prikje in de arm dat ons in het nieuwe jaar tegen voortdurende misère moet beschermen. Farmaceuten als Pfizer hebben er alles aan gedaan om in noodvaart een vaccin te ontwikkelen. Dat is fijn, want wie hunkert er niet naar een huis vol visite, een zonovergoten vakantie of een koud pilsje (maar dan liever van een ander merk dan Corona) in de kroeg? Het leven zoals het was in het pre-coronatijdperk?
Ik ben echter bang dat zo’n inenting niet meer is dan symptoombestrijding voor de korte termijn. Experts roepen namelijk al jaren dat er een onlosmakelijk verband bestaat tussen verwoestende virussen en de manier waarop de moderne mens omgaat met het milieu. Vrij vertaald: virussen zijn niets meer of minder dan de opgestoken vinger van Moeder Natuur. Zij is het gegesel beu.
De beelden van de grootschalige bomenkap in het Amazonegebied of de Chinese wilde dierenmarkten vol uitwerpselen, bloed en slachtafval lijken echter van het collectieve netvlies verdwenen. Vrijwel niemand heeft het er meer over. Liever een spuitje in de arm dan een confronterende spiegel voor de snufferd. Dat lijkt de teneur.
Ik grabbel even in de archieven en diep een ‘gedichtje’ op dat ik op 1 juli over al die virussen en dierenziekten schreef. Op Facebook stond:
Ik heb griep, zong de vogel
En ik koorts, mekkerde de geit
Ik ben gek, loeide de koe
Krijg de pest, knorde het varken
Doe mij maar een biertje, zei de vleermuis in Wuhan
En ik koorts, mekkerde de geit
Ik ben gek, loeide de koe
Krijg de pest, knorde het varken
Doe mij maar een biertje, zei de vleermuis in Wuhan
Ik kreeg er niet veel reactie op. Misschien was mijn boodschap ook net iets te cryptisch.
Hoe geweldig!
Maar laat ik op deze oudjaarsavond niet teveel sceptisch mijmeren over de toekomst. Er is namelijk ook goed nieuws! Over mevrouw Jansen. Ze leeft nog steeds en is niet meer zo eenzaam. In het verpleeghuis zijn de lege kamers weer opgevuld. Het verpleeghuis is ook alweer behoorlijk lang coronavrij.
En het kabinet Rutte? Dat heeft, koersend door de mist, het voortschrijdend inzicht gekregen dat bewoners van verpleeghuizen nooit meer hermetisch van de buitenwereld mogen worden afgesneden. Corona of niet; mevrouw Jansen zal nooit meer zo alleen zijn als ze was. “Hoe geweldig!” Ik hoor het mijn moedertje zeggen...
Lees meer: Dood in het verpleeghuis (1): oorlogsgebied-met-een-onzichtbare-vijandLees meer: Dood in het verpleeghuis (2): Hoe houd je de hand van een stervende vast op anderhalve meter afstand?Lees meer: Dood in het verpleeghuis (3): Mijn mondkapje wordt een smerig attribuut vol snot en tranenLees meer: Dood in het verpleeghuis (4): Daar gaat mijn moeder, in een bodybag

Om redenen van privacy zijn de namen Jansen en Maas gefingeerd.